Voor wie is de wet van Mozes bedoeld?

Nu wij hebben bestudeerd hoe de wet is ontvangen en wat er in de wet staat is het nu tijd om te kijken voor wie de wet is bedoeld. Aan wie heeft God de wet gegeven en wie staan onder de macht van deze wet? Iedere christen weet dat het niet meer nodig is dat stieren, schapen, geiten en duiven nodig zijn om verzoening te brengen tussen God en de mens. Jezus heeft voor eens en altijd verzoening gebracht door Zijn bloed in de hemelse tabernakel.

Maar toen is Christus verschenen (…) Hij is niet door bloed van bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed eens en voor altijd binnengegaan in het heiligdom en heeft daardoor een eeuwige verlossing teweeggebracht. (Hebreeën 9:11-12)

Dank God dat wij niet bij elke zonde met een stier naar Jeruzalem hoeven te reizen om daar de stier te slachten om onze zonde te verzoenen. Jezus Christus bracht een offer met Zijn eigen bloed. Het offer van Jezus overstijgt elk dieroffer[1]. De dieroffers waren van tijdelijke aard en zijn vandaag niet meer nodig.

Daarnaast is er ook geen tabernakel of tempel nodig om God of de Heilige Geest te ontmoeten. De Heilige Geest woont niet meer in een tabernakel, maar Hij woont in de wedergeboren gelovige.

Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent? (1 Korinthe 6:19)[2]

Als iemand wedergeboren is, dan leeft God in zijn lichaam en is zijn lichaam Gods tempel en woonplaats. God heeft geen tabernakel, gebouw, kamer of kerkgebouw nodig om bij mensen te wonen. God heeft toestemming nodig om in iemands lichaam en hart te wonen. God is altijd in de gelovigen aanwezig.

Als christenen zeggen dat zij wel of niet onder de wet moeten leven, dan bedoelen zij de morele wetten en een aantal burgerlijke wetten. In sommige kerken hangen de tien geboden aan de kerkmuur en worden deze iedere zondag voorgelezen. Volgens deze kerken vormen deze geboden de basis en moeten de christenen zich aan deze geboden houden. De overige wetten in het wetboek van Mozes kan gebruikt worden om de tien geboden te verduidelijken en nader toe te lichten. In dit hoofdstuk bekijken wij aan wie God de tien geboden, de morele wetten en ceremoniële wetten heeft gegeven.

[1] Hebreeën 9:12-13 en 10:4.

[2] Zie ook: Romeinen 8:11, 1 Johannes 4:12 en Efeze 3:16-17.

Groep 1: de Israëlieten

In de vorige hoofdstukken zagen wij dat God de wet aan Mozes gaf en dat Mozes de wet vervolgens doorgaf aan het volk Israël. De Israëlieten beloofden dat zij zich aan de wet zouden houden waardoor zij Gods persoonlijk eigendom zouden zijn.

Mozes kwam terug en riep de oudsten van het volk, en hield hun al deze woorden voor, die de HEERE hem geboden had. Toen antwoordde heel het volk gezamenlijk en zei: Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden van het volk weer over aan de HEERE. (Exodus 19:7-8)

In de eerste plaats gaf God de wet en de verbonden aan Mozes en het volk Israël. Dit deed Hij vanwege Zijn verbond met Abraham, Izak en Jakob.

Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen. (Exodus 2:24-25)

De wet werd niet alleen aan de generatie Israëlieten gegeven die de woestijnreis meemaakten. De wet hield elke generatie stand en de ouders moesten de wet doorgeven aan hun kinderen.

Want Hij heeft een getuigenis ingesteld in Jakob, een wet vastgesteld in Israël; die heeft Hij onze vaderen geboden om ze hun kinderen bekend te maken, opdat de volgende generatie ze zal kennen, de kinderen die geboren zullen worden, en zij opstaan en ze weer aan hun kinderen vertellen; (Psalm 78:5-6)

Denk bijvoorbeeld aan de volgende generaties:

1. De generatie van Jozua die het beloofde land in bezit namen.

Alleen, wees sterk en zeer moedig, door nauwlettend te handelen overeenkomstig heel de wet die Mozes, Mijn dienaar, u (Jozua) geboden heeft. Wijk daar niet van af, naar rechts of naar links, opdat u verstandig zult handelen overal waar u gaat. Dit boek met deze wet mag niet wijken uit uw mond, maar u moet het dag en nacht overdenken, zodat u nauwlettend zult handelen overeenkomstig alles wat daarin geschreven staat. Dan immers zult u uw wegen voorspoedig maken en dan zult u verstandig handelen. (Jozua 1:7-8)[1]

2. De generatie na Jozua die in het beloofde land leefden en nog een deel van het beloofde land moesten veroveren. Zij waren niet in alles gehoorzaam aan de geboden van God[2].

3. De tijd dat de Israëlieten onder de leiding van verschillende richteren of leiders leefden. Vaak waren de Israëlieten ongehoorzaam aan Gods geboden[3]. Hierdoor werden zij aangevallen door andere volken. Toch bleef God genadig en als het volk om berouw riep, bevrijdde Hij het volk.

4. De generatie van koning David en Salomo[4]. Onder de heerschappij van deze koningen zien wij de zegeningen die rustte op het volk als het Zijn geboden in acht nam. Koning David leefde rechtvaardig en zei aan het eind van zijn leven het volgende tegen zijn zoon Salomo:

Vervul je taak ten behoeve van de HEERE, je God, door in Zijn wegen te gaan, en door Zijn verordeningen, Zijn geboden, Zijn bepalingen en Zijn getuigenissen in acht te nemen, zoals geschreven staat in de wet van Mozes, opdat je verstandig zult handelen bij alles wat je doet, bij alles waar je je op richt. (1 Koningen 2:3)

Salomo volgde dit op[5] en onder zijn heerschappij was grote rijkdom en vrede, zoals de wet van Mozes beloofde. Salomo was gehoorzaam en hij had liefde voor God en God kwam met Zijn overvloed aan zegen.

Juda en Israël waren met velen, zo talrijk als het zand dat aan de zee is. Zij aten en dronken en waren blij. (…) Hij (Salomo) had vrede aan al zijn zijden, van rondom. En Juda en Israël woonden onbezorgd, ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Berseba, al de dagen van Salomo. (1 Koningen 4:20-25)

Zo werd koning Salomo, wat rijkdom en wijsheid betrof, aanzienlijker dan alle koningen van de aarde. En de hele wereld zocht Salomo op, om zijn wijsheid te horen, die God hem in zijn hart had gegeven. (…) De koning maakte het zilver in Jeruzalem zo overvloedig als stenen, en de ceders maakte hij zo talrijk als de wilde vijgenbomen die in het Laagland voorkomen. (1 Koningen 10:23-27)

God kwam Zijn belofte na! Als het volk en de koning God gehoorzaamde en zich aan Zijn geboden hield, kwam God met zegen en voorspoed.

5. De generatie van de koningen na Salomo over Israël en Juda. Een aantal koningen waren goed in de ogen van God, maar de meeste koningen handelden slecht in Zijn ogen en zij luisterden niet naar de geboden van God en gingen andere goden achterna[6]. Hierdoor kwam het volk onder de vloek, terwijl God het volk wilde zegenen. In de boeken 1 en 2 Koningen en 1 en 2 Kronieken staan de verhalen over deze koningen.

6. De generatie Israëlieten die in de ballingschap belandden. De Israëlieten gehoorzaamden niet de wet van Mozes. God was genadig. Hij leidde hun niet in ballingschap na een dag ongehoorzaamheid, of een week, of een jaar of tien jaar, maar pas na vele jaren. God had geduld en barmhartigheid, maar op een gegeven moment was Gods geduld op en stuurde Hij de Israëlieten in ballingschap, doordat de Israëlieten het verbond hadden verbroken.

Toen de HEERE Israël en Juda door de dienst van alle profeten, van alle zieners, gewaarschuwd had: Bekeer u van uw slechte wegen en neem Mijn geboden en Mijn verordeningen in acht, overeenkomstig heel de wet die Ik uw vaderen geboden heb, en die Ik tot u gezonden heb door de dienst van Mijn dienaren, de profeten – toen luisterden zij niet, maar zij waren halsstarrig, zo halsstarrig als hun vaderen, die niet in de HEERE, hun God, geloofd hadden. Ook verwierpen zij Zijn verordeningen en Zijn verbond. (…) Ja, zij verlieten al de geboden van de HEERE. (2 Koningen 7:13-16)

Jarenlang en generaties lang riep God het volk op om zich te bekeren en terug te keren naar Zijn wetten en geboden. God gebruikte veel profeten zodat het volk zich zou bekeren van hun slechte wegen.

Als u zich bekeert, Israël, spreekt de HEERE, bekeer u dan tot Mij (Jeremia 4:1)

Nu dan, zeg toch tegen de mannen van Juda en tegen de inwoners van Jeruzalem: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik bereid onheil tegen u, bedenk een plan tegen u. Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg. Maak uw wegen en uw daden goed. (Jeremia 18:11)

Maar het volk bekeerde zich niet en kwam in ballingschap. Zij werden krijgsgevangen genomen door andere volken, waar de wet van Mozes voor waarschuwde. Toch zorgde God nog steeds voor het volk en daardoor bestaat vandaag de dag het land Israël.

De wet van Mozes gold niet alleen voor de generatiegenoten van Mozes, maar ook voor elke generatie na Mozes. Dit gold ook voor de zegeningen en vervloekingen die in de wet stonden.

[1] Zie ook Jozua 8:30-35, 11:15 en 22:5.

[2] Richteren 2:1-5

[3] Zie o.a. Richteren 2:11-12, 2:17, 3:4-7, 3:12, 4:1, 6:1, 10:6, 13:1 en 17:1-6.

[4] Salomo was in zijn ouderdom helaas afgeweken van de weg van God door veel buitenlandse vrouwen te nemen en dienden de afgoden van deze vrouwen (1 Koningen 11:1-8).

[5] 1 Koningen 3:3 en 3:9.

[6] Zie o.a. 1 Koningen 15:3, 15:11, 15:26, 15:34, 16:13, 16:19, 16:25, 16:30, 22:43, 22:53, 2 Koningen 8:18, 10:31, 12:2, 13:2, 13:11, 14:3, 14:24, 15:3, 15:9, 15:18, 15:24, 15:28, 15:34, 16:2, 17:2, 18:3, 21:2, 21:20, 22:2, 23:32, 23:37, 24:9 en 24:19.

Groep 2: de vreemdelingen

De wet van Mozes gold niet alleen voor de Israëlieten, maar ook voor de vreemdelingen die in het land Israël verbleven. Toen Mozes en de Israëlieten uit het land Egypte vertrokken, gingen grote groepen mensen vanuit verschillende volken met hen mee.

Ook trok een grote groep van mensen van allerlei herkomst met hen mee. (Exodus 12:38)

Deze mensen of ‘vreemdelingen’ moesten zich ook aan de wet houden. Daarnaast moesten de Israëlieten goed omgaan met de vreemdelingen en waren er speciale geboden voor de behandeling van vreemdelingen opgeschreven in de wet van Mozes.

U mag een vreemdeling niet uitbuiten en hem niet onderdrukken, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte. (Exodus 22:21)

De vreemdeling die bij u verblijft, moet voor u zijn als een ingezetene onder u. U moet hem liefhebben als uzelf, want u bent zelf vreemdelingen geweest in het land Egypte. Ik ben de HEERE, uw God. (Leviticus 19:34)

Vaak werd het volk Israël opgeroepen om goed te zijn voor de vreemdelingen. Israël wist hoe het was om als vreemdelingen te verblijven in Egypte en hoe zij als slaven werden behandeld. De Israëlieten moesten beter omgaan met de vreemdelingen onder hun gezag. Tegelijkertijd moesten de vreemdelingen zich houden aan de geboden van de wet van Mozes.

Voor u geldt één recht, zowel voor de vreemdeling als voor de ingezetene, want Ik ben de HEERE, uw God. (Leviticus 24:22)

Zowel de Israëliet als de vreemdeling moesten in de rechtspraak op dezelfde wijze worden behandeld en worden beoordeeld. De Israëliet werd niet voorgetrokken en de vreemdeling werd niet achtergesteld.

Groep 3: de heidenen

Dan volgt nu een groep die buiten de wet van Mozes stond. De wet werd specifiek aan Mozes en het volk Israël gegeven en niet aan de heidenen[1]. Sommige christenen zeggen vandaag: ‘Fijn dat ik niet meer onder de wet van Mozes ben, maar onder de genade.’ Ik begrijp wat ze bedoelen, maar eigenlijk klopt dit niet helemaal. Als heiden zijn zij nooit onder de wet geweest.

(…) heidenen, die de wet niet hebben, (…) (Romeinen 2:14)

In het boek Galaten lezen wij over een terechtwijzing van Paulus aan Petrus. Volgens Joods gebruik mochten heidenen en Israëlieten niet samen eten[2]. Maar daar was verandering ingekomen doordat Jezus stierf aan het kruis[3]. Petrus, een Israëliet, at eerst samen met de heidenen, maar toen er andere Israëlieten bijkwamen ging hij alleen met de Israëlieten eten. Paulus merkte dit en stelde hem als volgt terecht:

Maar toen ik zag dat zij niet juist wandelden, overeenkomstig de waarheid van het Evangelie, zei ik tegen Petrus in het bijzijn van allen: Als u die een Jood bent, naar heidens gebruik leeft en niet naar Joods gebruik, waarom dwingt u dan de heidenen op de Joodse manier te leven? (Galaten 2:14)

Paulus stelde een vraag, maar het antwoord wist Petrus wel. Hij moest (gelovige) heidenen niet dwingen om op de Joodse of Israëlitische manier te leven met de reinigingswetten en voorschriften van Mozes.

Laten wij nog een tekst bestuderen om te zien dat heidenen niet onder de wet en verbond van Mozes stonden. In het boek Efeze spreekt Paulus over de wet van Mozes. Deze wet bracht scheiding tussen de heidenen en de Israëlieten. De Israëlieten waren onder de macht van de wet en de verbonden die bij deze wet hoorden en de heidenen maakten hier geen onderdeel van uit.

Bedenk dat u (de heiden) destijds niet verbonden was met Christus, uitgesloten was van het burgerschap van Israël en geen deel had aan de verbondssluitingen en de beloften die daarbij hoorden. U leefde zonder hoop en zonder God in deze wereld. (Efeze 2:12, NBV21)

Heidenen hadden dus geen verbond met God en hoefden zich niet aan de wet van Mozes te houden. De wet van Mozes werd alleen gegeven aan het volk Israël. Tegelijkertijd moesten heidenen wel weten wat goed en fout was. Niet door de wet, maar door hun eigen geweten[4]. In het Oude Testament zien wij verschillende verhalen en profetieën waarin God bepaalde heidenvolken verweet dat zij in zonde leefden. Denk bijvoorbeeld aan de zondvloed in de tijd van Noach, aan Sodom en Gomorra en aan de heidense stad Ninevé waar Jona en Nahum over geprofeteerd hadden[5]. Daarnaast zegende God verschillende heidenvolken en had Hij aparte verbonden met ze gesloten[6]. Maar de heidenvolken vielen niet onder de wet van Mozes en hadden geen recht op de verbonden die God met Israël sloot.

[1] Heidenen zijn niet-Israëlieten.

[2] Zie ook Handelingen 10:28 en 11:3. Dit had te maken met de ceremoniële verontreinigingen die plaats konden vinden. Israëlieten mochten bijvoorbeeld bepaalde dieren niet eten en heidenen konden onreine dingen doen tijdens het eten of waren zelf onrein.

[3] Efeze 2:11-14

[4] Zie onder andere Romeinen 1:18-23 en 2:12-15.

[5] Genesis 6:5, 18:20, 19:15, Jona 1:2, 3:8-10 en Nahum 1:1. Zie ook Jeremia 46-51 en Ezechiël 29-30

[6] Genesis 16:10-14, 21:13, 27:39-40, Deuteronomium 2 en Jesaja 19:20-25.

Groep 4: de christenen

Moeten de christenen zich aan de wet houden? Iedereen is het erover eens dat wij ons niet hoeven te houden aan de offerdiensten en de wetten met betrekking tot het eten van dieren. Als ik zou vragen of wij ons aan de feestdagen of de sabbat moeten houden, dan krijgen wij al verschillende visies. De één is ervan overtuigd dat dit moet terwijl de ander zegt dat dit niet bij ons verbond hoort. Wat zegt de Bijbel over christenen en de wet? In deze paragraaf behandelen wij alleen de vraag of christenen zich aan de wet moeten houden. De argumenten voor dit standpunt behandelen wij in de volgende hoofdstukken. Een aantal Bijbelteksten behandelen wij nu kort, maar komen in de volgende hoofdstukken terug.

Vooral de brieven Romeinen en Galaten gaan diep in op deze vraag. Laten wij naar een aantal kernteksten van deze boeken kijken.

U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade. (Romeinen 6:14)

Ik denk dat dit de duidelijkste tekst is waarin wij zien dat christenen niet onder de wet leven. Christenen vallen niet onder de wet, maar onder de genade. Genade betekent niet dat wij een leven in zonde en ongehoorzaamheid kunnen leven en dat het God niet meer uitmaakt wat wij doen[1]. Wat genade wel betekent behandelen wij in deel 3 van dit boek.

Maar nu zijn wij ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter. (Romeinen 7:6)

Wij zijn dood voor de wet omdat wij samen met Christus zijn gestorven in Zijn dood[2]. Paulus vergeleek de wet van Mozes met een huwelijksverbond tussen een man en een vrouw. De gehuwde vrouw is door het verbond gebonden aan een man totdat de man sterft. Vandaag zien wij dit terug in de huwelijksbelofte waarin de bruid en bruidegom elkaar trouw beloven in goede en kwade dagen, in gezondheid en ziekte, tot de dood hun scheidt. Als de man is overleden mag de vrouw trouwen met een andere man en wordt zij geen overspelige of ontrouwe vrouw genoemd. Zo zijn wij samen met Jezus gestorven aan het kruis van Golgotha en leeft ons oude leven niet meer dat onder de macht van de wet was[3]. Wij zijn daardoor ontslagen van de wet en de wet regeert niet meer over ons. Datgeen waar de wet over regeerde is namelijk gestorven en bestaat niet meer. ‘Het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden[4].’

Om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. (Galaten 4:5)

Om ervoor te zorgen dat wij niet meer onder de wet zijn, heeft God Zijn Zoon naar de aarde gestuurd zodat Hij ons kon vrijkopen van deze wet. Jezus heeft onder de wet geleefd en deze wet vervuld[5]. Daardoor heeft Hij ervoor gezorgd dat iedereen die Hem aanneemt als Redder rechtvaardig wordt en niet meer onder de macht van de wet van Mozes staat. Daarnaast kan de wet van Mozes niemand rechtvaardigen, maar alleen het geloof in Jezus Christus.

Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, (…) (Romeinen 3:21-22)

Weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd. (Galaten 2:16)

U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen. (Galaten 5:4)

Wij worden niet geleid door de wet, maar wij worden geleid door de Heilige Geest. Wij zijn geen eigendom van de wet, maar als wij wedergeboren zijn, zijn wij eigendom van de Heilige Geest geworden[6].

Als u echter door de Geest geleid wordt, bent u niet onder de wet. (Galaten 5:18)

Maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God. (Romeinen 2:29)[7]

Met de letter bedoelde Paulus de wet van Mozes.

Dit alleen wil ik van u vernemen: Hebt u de Geest ontvangen uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? Bent u zo dwaas? U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees? (…) Hij dan Die u de Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken van de wet, of uit de prediking van het geloof? (Galaten 3:2-5)

In bovenstaande tekst stelde Paulus een aantal vragen aan de Galaten. Hij toonde met deze vragen aan dat zij de Heilige Geest niet hadden ontvangen omdat zij zich aan de wet van Mozes hielden, maar doordat zij in Jezus Christus geloofden. Mozes gaf hun de wet, maar Jezus Christus gaf hun de Heilige Geest, genade en waarheid.

Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen. (Johannes 1:17)

Daarnaast had God eerst de belofte gedaan aan Abraham dat in hem en in Jezus Christus alle volken gezegend zouden worden[8]. Abraham ontving deze belofte uit geloof en niet doordat hij zich aan de wet van Mozes hield. Uit geloof volgde hij God in alles en dit rekende God tot gerechtigdheid[9]. Abraham leefde voor de tijd van de wet. Als God aan Abraham deze belofte had gedaan, dan kon de wet, die pas veel later werd gegeven aan Mozes, hier geen verandering in brengen. Als God iets belooft, dan komt Hij dit altijd na[10]. God had de belofte uit genade gegeven en niet door de werken van Abraham[11].

Dit nu zeg ik: Het verbond, dat eertijds door God rechtsgeldig was gemaakt met het oog op Christus, wordt door de wet, die na vierhonderddertig jaar gekomen is, niet krachteloos gemaakt om de belofte teniet te doen. Want als de erfenis uit de wet is, is zij niet meer uit de belofte; maar aan Abraham heeft God die door de belofte genadig geschonken. (Galaten 3:17-18)

Tot slot behandelen wij nog één tekst om te zien dat de wet niet voor rechtvaardige christenen geldt. Of, beter gezegd, voor christenen die door Jezus Christus rechtvaardig zijn gemaakt[12].

Maar wij weten dat de wet goed is, als men die wettig gebruikt, en als men dit weet: dat de wet niet bestemd is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en voor opstandigen, goddelozen en zondaars, onheiligen en onreinen, voor hen die vader of moeder vermoorden, voor doodslagers, voor ontuchtplegers, voor mannen die met mannen slapen, voor mensenhandelaars, leugenaars, meinedigen en als er iets anders tegen de gezonde leer is, overeenkomstig het Evangelie van de heerlijkheid van de zalige God, dat mij toevertrouwd is. (1 Timotheüs 1:8-11)

De wet is dus niet bestemd voor degenen die door het bloed van Jezus Christus rechtvaardig zijn gemaakt.

Tot slot hoeven de Israëlieten die tot geloof in Jezus Christus zijn gekomen zich ook niet meer aan de wet van Mozes houden. Zij zijn namelijk door Jezus vrijgekocht en ontslagen van de wet.

[1] Romeinen 6:15-18

[2] Romeinen 7:1-6

[3] Nogmaals, niet-Israëlieten leefden niet onder de wet. Paulus schreef dit stukje aan mensen die de wet kennen, waarmee hij waarschijnlijk de Israëlieten bedoelde die in deze gemeente kwamen (Romeinen 7:1). Toch kunnen ook wij van deze tekst veel leren. Om deze studie niet onnodig ingewikkeld te maken gaan wij er nu voor het gemak van uit dat ons oude leven onder de wet zat.

[4] Galaten 2:19, Romeinen 6:3, Galaten 3:27 en de citaat: 2 Korinthe 5:17b.

[5] Mattheüs 5:17

[6] 1 Korinthe 6:19-20

[7] Deze tekst is best lastig. Deze gaan wij later behandelen.

[8] Genesis 22:18

[9] Genesis 12:1-5, Romeinen 3:28, 4:1-3 en Hebreeën 11:8-12.

[10] 1 Korinthe 1:20, Numeri 23:19 en Titus 1:2

[11] Geloof en gehoorzaamheid gaan hand in hand in de verhalen van Abraham. Abraham gehoorzaamde God en God zegende Abraham uit genade en niet doordat God het hem verplicht was omdat hij goede werken deed.

[12] 2 Korinthe 5:21 en Kolossenzen 1:21-22. Zie ook mijn boek ‘Gods Koninkrijk’.

Groep 5: degenen die de wet houden

Tot slot behandelen wij nog één groep. Wij zagen dat christenen niet onder de macht van de wet vallen. Maar wat gebeurt er als een christen zelf besluit om zich te houden aan de wet van Mozes? In de tijd van Paulus waren er veel christenen en dwaalleraren die na verloop van tijd terug wilden keren naar de wet. In de eerste plaats riepen zij op dat de mannelijke christenen hun voorhuid moesten besnijden[1] en in de tweede plaats moesten de christenen zich aan de wet van Mozes houden.

Enkele gelovigen die tot de partij van de farizeeën behoorden, gaven echter te verstaan dat ook de niet-Joodse gelovigen dienden te worden besneden en opdracht moesten krijgen zich aan de wet van Mozes te houden. (Handelingen 15:5, NBV21)

Nadat dit gezegd werd, kwam er een vergadering van de oudsten en apostelen in Jeruzalem. Onder leiding van de Heilige Geest[2] werden de heidenen opgedragen dat zij zich niet hoefden te besnijden of zich aan de wet van Mozes hoefden te houden. Het enige wat de heidense gelovigen moesten doen was dat zij zich onthielden van afgodenoffers, geen bloed of verstikte dieren aten en niet leefden in hoererij[3]. Helaas bleven er veel gelovigen bij hun standpunt en geboden zij anderen om zich te besnijden en de wet van Mozes te onderhouden. Hierdoor moest Paulus een aantal gemeenten corrigeren in zijn brieven en schrijven dat zij niet onder de wet van Mozes leefden. Deze Bijbelteksten hadden wij in de vorige groep behandeld.

Voor Paulus was het geen discussiepunt. Paulus wist dat wanneer een gelovige kiest voor de besnijdenis, hij automatisch onder de gehele wet valt.

Zie, ik, Paulus, zeg u dat, als u zich laat besnijden, Christus u van geen nut zal zijn. En nogmaals betuig ik aan ieder mens die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de hele wet te onderhouden. U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen. Want wij verwachten door de Geest, uit het geloof, de hoop van de gerechtigheid. (Galaten 5:2-5)

Voor Paulus was dit punt zelfs zo belangrijk, dat hij liever vervolgd werd door de Israëlieten dan zou toegeven aan deze dwaalleer[4].

Volgens Paulus moeten wij erop waken dat wij niet terugkeren naar de wet. Of, zoals hijzelf schreef, moeten wij ons ‘niet weer met een juk van slavernij belasten[5].’ Paulus vergeleek de situatie tussen een vrije christen en een christen die zich aan de wet wil houden met Hagar en Sara. Sara was de vrouw van Abraham en Hagar was de slavin van Sara. Toen Abraham nog geen kind kon krijgen bij Sara, gaf Sara haar slavin aan Abraham zodat Abraham een nageslacht kon verwekken[6]. Uit Hagar werd Ismaël geboren. Dit werd op natuurlijke wijze bedacht en gedaan, waardoor wij kunnen spreken over ‘de zoon naar het vlees’. Een aantal jaar later sprak God tot Abraham en zei Hij dat Sara ook een zoon zou baren[7]. Dit was een belofte van God en daardoor kunnen wij spreken over ‘de zoon van de belofte.’ God zorgde ervoor dat Sara een kind kon krijgen en zij noemden hem Izak[8]. Nu had Abraham twee zonen en twee vrouwen: de slavin Hager en haar zoon Ismaël en de vrije vrouw Sara en haar zoon Izak. Paulus vergeleek deze twee vrouwen met de twee verbonden met God. Het ene verbond gaat over de wet van Mozes en het ander verbond gaat over de genade van Jezus Christus. Met welke zoon wil jij je vereenzelvigen? Met Ismaël en de wet van Mozes of met Izak en de genade van Jezus Christus? Wil jij een verbond met God dat uitsluitend werkt met de werken van het vlees en de wet of een verbond met God dat werkt met de belofte van Jezus Christus en de genade die Hij gebracht heeft?

Als wij het verhaal van Abraham, Ismaël en Izak verder lezen, dan zien wij dat er maar één zoon was die de erfenis van Abraham ontving. Dit was de zoon van de belofte, Izak[9]. Daarom is het belangrijk dat wij geen kinderen zijn van de slavin Hagar, maar kinderen zijn van de vrije Sara.

Zeg mij, u die onder de wet wilt zijn, luistert u niet naar de wet? Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren, hij echter die van de vrije was, door de belofte. Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen. (…) Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. (…) Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije. Sta dan vast in de vrijheid waarmee Christus ons vrijgemaakt heeft, en laat u niet weer met een juk van slavernij belasten. (Galaten 4:21-5:1)

In deze moeilijke vergelijking van Paulus vergeleek hij ook nog de twee vrouwen met twee verschillende plaatsen. De slavin Hagar vergeleek hij met de berg Sinaï. De oplettende lezer komt tot de ontdekking dat dit de berg was waar Mozes de wet van God ontving[10]. Hagar werd ook op deze manier vergeleken met de wet van Mozes en met de Israëlieten die nog onder de wet leefden, het huidige Jeruzalem. Dan is er Sara die werd vergeleken met het hemelse Jeruzalem of het Jeruzalem dat boven is. Dit is een vrije stad, waar mensen niet meer onder de wet leven, maar onder de genade van Jezus[11]. Wij worden nu al vergeleken met het hemelse Jeruzalem. Dit betekent dat het hemelse Jeruzalem niet alleen toekomstgericht is, maar dat wij hier vandaag ook al in kunnen leven. Paulus roept ons dus op om niet meer terug te keren naar de wet van Mozes, omdat dit een juk van slavernij voor ons zal zijn.

Het is erg belangrijk dat wij niet onder de wet van Mozes leven. Als iemand zich aan de wet wil houden, dan moet hij zich aan de complete wet houden. Het is niet mogelijk dat iemand kiest om zich aan bepaalde wetten wel te houden en bepaalde wetten niet. Als zo’n persoon een gebod overtreedt, dan komt hij onder de vloek van de wet en wandelt hij niet meer in de zegen.

Want allen die uit de werken van de wet zijn, zijn onder de vloek. Er staat immers geschreven: Vervloekt is ieder die niet blijft bij alles wat geschreven staat in het boek van de wet, om dat te doen. (Galaten 3:10)[12]

Aangezien iedereen heeft gezondigd, valt er niemand onder de zegen van de wet van Mozes, maar valt iedereen onder de vloek van de wet[13]. Wij kunnen niet gerechtvaardigd worden door de wet en de wet brengt ons geen voordeel. Het is dus belangrijk dat niemand onder de wet staat, maar dat iedereen onder de genade van Jezus Christus is geplaatst, waardoor de vloek van de wet is verbroken[14].

Mensen die de keuze maken om zich aan de wetten en geboden van Mozes te houden en dit vanuit hun eigen werken proberen te doen, staan onder de wet van Mozes. Mensen kunnen hiervoor kiezen, maar hierdoor vallen zij gelijk onder het oordeel en de vloek en vallen zij buiten de gerechtigdheid, zegen en genade die van God komen. De volgende Bijbelteksten laten dit duidelijk zien.

En dat door de wet niemand gerechtvaardigd wordt voor God, is duidelijk, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Galaten 3:11)

Wij (…) weten dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit werken van de wet, maar door het geloof in Jezus Christus. En ook wij zijn in Christus Jezus gaan geloven, opdat wij gerechtvaardigd zouden worden uit het geloof van Christus en niet uit werken van de wet. Immers, uit werken van de wet wordt geen vlees gerechtvaardigd. (Galaten 2:15-16)

U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen. (Galaten 5:4)

[1] Handelingen 11:2, Galaten 2:3-4, Filippenzen 3:2 en Titus 1:10.

[2] Handelingen 15:28

[3] Handelingen 15:19-20 en 15:28-29.

[4] Galaten 2:11-14 en 6:12

[5] Galaten 5:1b

[6] Genesis 16:1-16

[7] Genesis 17:15-22

[8] Genesis 21:1-3

[9] Genesis 21:10

[10] Exodus 19:1-3

[11] Filippenzen 3:20 en Kolossenzen 3:1.

[12] Zie ook Deuteronomium 27:26.

[13] Romeinen 3:9-11 en Deuteronomium 28:15-68.

[14] Galaten 3:13-14

Samenvatting

In dit hoofdstuk hadden wij gekeken naar vijf verschillende groepen. Wij zagen dat de Israëlieten en de vreemdelingen die in Israël verbleven onder de wet van Mozes vielen. Mozes ontving de wet en gaf dit als middelaar door aan het volk Israël. Hierbij ging het om alle generaties Israëlieten en wij zagen dat het volk vaak onder de vloek van de wet leefde omdat zij zich niet hielden aan de geboden. Israëlieten die tot geloof in Jezus Christus zijn gekomen maken geen onderdeel meer uit van de wet van Mozes. Jezus heeft hun vrijgekocht en ontslagen van de wet. De volgende groep die wij behandelden waren de heidenen. Zij vielen niet onder de wet, omdat God de wet specifiek aan het volk Israël had gegeven. Dit betekende niet dat de heidenen hun gang konden gaan. Als zij vielen in erge zonden kwam God met het oordeel. Tot slot zagen wij dat christenen niet meer onder de wet vallen omdat God hun genade heeft gegeven door Jezus. Christenen die besluiten om zich wel aan de wet te houden vallen onder de wet en worden dan door de wet geoordeeld. Aangezien iedereen heeft gezondigd, vallen zij onder het oordeel en de vloek van de wet.


Dit hoofdstuk staat in het boek Van wet naar genade. Lees nu direct dit boek, zodat jij niets mist over de wet en genade, een heilig leven leeft en beseft wat Jezus heeft gedaan.

Want uit genade bent u zalig geworden, door het geloof, en dat niet uit u, het is de gave van God. (Efeze 2:8)

Timo Groot onderzoekt in dit boek een belangrijke vraag die gelovigen al eeuwenlang bezighoudt. Dit diepgaande en inzichtelijk boek leidt jou langs een zorgvuldig uitgestippelde route. Het boek begint bij de wet van Mozes, maakt een tussenstop bij de gevolgen van een zondig leven en eindigt bij de genade van God. Jij ontdekt hoe deze leefwijzen onze relatie met God kunnen beïnvloeden.

Lees ook: